MVN Heber-Serrurecodex

2.5 Samenstelling van de collectie

Inmiddels was in de medioneerlandistiek de roep ontstaan om handschriften in hun geheel te bestuderen en daarbij aandacht te besteden de aard en totstandkoming van de collectie. Biemans gaat in zijn proefschrift uitgebreid in op aanwezigheid van Spiegel historiael-excerpten in de Heber-Serrurecodex en Wenen, Ö.N.B., Cod. 13.708, die hij als ‘zusterhandschriften’ voorstelt. Hij situeert het ontstaan van de handschriften op dat moment nog in Rooklooster: voor hem is duidelijk dat die bibliotheek geen volledig exemplaar van de Spiegel historiael in huis had, want anders zouden de grootschalige ‘doubletten’ in de zusterhandschriften overbodig zijn geweest. Volgens hem had de kopiist voor beide handschriften slechts op onregelmatige tijdstippen, en met lange tussenpozen daartussen, toegang tot een uitgeleende legger: dat kon immers makkelijk de gefaseerde totstandkoming van beide codices verklaren.

Ook vanuit de ‘nieuwe filologie’ is in de laatste jaren aandacht geweest voor de Heber-Serrurecodex. In een bijdrage aan De boeken van Velthem trad Mike Kestemont in discussie met de visie van Biemans. Dankzij de nieuwe inzichten omtrent de ontstaanscontext van het handschrift in Herne werd het mogelijk om toch te beargumenteren dat de thuisbibliotheek van de kopiist wel degelijk een volledige Spiegel historiael bezat, waartoe de kopiist bovendien makkelijk toegang had.1 Dat de kloosterbibliotheek veel ‘doubletten’ bevatte was aanvankelijk nog als een argument tegen deze hypothese aangebracht, maar de aanwezigheid van meerdere kopieën van populaire teksten is net een karakteristiek van middeleeuwse kartuizercollecties (waar de monniken werken in isolatie op hun cel bestudeerden).2 In diezelfde bundel analyseerde Geert Warnar in detail de bloemlezing uit Velthems Vierde partie die is overgeleverd in het handschrift.3 Dit letterkundige artikel gaat grotendeels voorbij aan de specifieke historisch-codicologische context waarin het handschrift ontstond en richt zich op de compilatie-techniek achter de Heber-Serrurecodex als een twee-lagig florilegium, waarin achtereenvolgens Velthem en de kopiist een rol hebben gespeeld.  In 2020 betoogde Warnar dat de drie Martijn-gedichten in de Middeleeuwen eerder als een drieluik dan als aparte teksten beschouwd werden, waarbij hij de introductie- en slotformules in het Heber-Serrurehandschrift als argument gebruikt.4

In een niet-gepubliceerde lezing (uit 2013) hebben de huidige editeurs van het handschrift deze hypotheses nog verder uitgebreid: een zogenaamde ‘ogensprong’ in de Heber-Serrurecodex toont dat het Spiegel-exemplaar dat als legger werd gebruikt een handschrift was dat per folium 3 tekstkolommen van 60 verzen bevatte. De vele open varianten, maar ook opengelaten plaatsen waar de tekst pas later werd aangevuld (zie hierna bij de beschrijving van het handschrift), bewijzen bovendien dat de kopiist zijn afschrift zorgvuldig heeft gecollationeerd met het origineel én andere tekstgetuigen. Deze opvallend modern aandoende tekstkritiek valt te verbinden met het intensieve boekenleenverkeer dat tussen kartuizerkloosters bestond.

Samenvattend mogen we stellen dat de Heber-Serrurecodex al een hele weg heeft afgelegd: van Serrure, die zijn codex aanvankelijk afschermde als een broedkip haar eieren, tot de acquisitie door de Gentse Universiteitsbibliotheek, waardoor het handschrift meer toegankelijk werd voor contemporaine geleerden. Het summum van die weg naar meer toegankelijkheid is de recente publicatie van het handschrift, onder een vrije licentie, door diezelfde Gentse Universiteitsbibliotheek, die het handschrift duurzaam ontsluit aan de hand van moderne technologie (IIIF), en zonder dewelke deze digitale editie, inclusief een hoogwaardig facsimile, niet mogelijk zou zijn geweest. Wat betreft het onderzoek hebben de opvallende tekstuele unica aanvankelijk duidelijk de aandacht afgeleid van het handschrift zelf, als een onderzoeksobject met een eigen bestaansrecht. Wanneer codex en kopiist uiteindelijk toch de aandacht krijgen die ze verdienen, wordt de kopiist nog tot in de eenentwintigste eeuw in Rooklooster geplaatst. Het is pas met Kwakkels situering van de scribent in Herne dat het onderzoek een nieuwe weg kon inslaan en de kopiist van de Heber-Serrurecodex, alsook zijn oeuvre, meer accuraat in context kunnen bestudeerd worden.

  1. Kestemont 2009 []
  2. Kwakkel 2002, 93-94 []
  3. Warnar 2009 []
  4. Warnar 2020 []