Deze sectie werd integraal bijgedragen door Prof.-em. Dr. Amand Berteloot.
De eerste indruk die men bij het grasduinen in handschrift Gent, Universiteitsbibliotheek 1374 krijgt, is dat het naar de taal te oordelen uit het zuidwesten van het Nederlandse taalgebied afkomstig is.1 We vinden geen ‘apen’ i.p.v. ‘open’ (KL § 76, Opm. 1; KA kaart 106), geen ongevocaliseerde l in de combinatie van een a of o met een l plus dentaal (‘oud’ vs. ‘ald’, ‘goud’ vs. ‘gold’; KL § 96, KA kaarten 125 en 126), geen ‘after’ of ‘craft’ voor ‘achter’ en ‘cracht’ (1v, 3r, 25v, 59v; KL § 109,d; KA kaart 132 en 133), geen ‘is’ i.p.v. ‘es’ (KA kaart 42), geen ‘mit’ i.p.v. ‘met’ (KA kaart 31), allemaal kenmerken die in de regel in het noorden en/of in het oosten te vinden zijn.
Het tegendeel is het geval. In de talrijke gerundia zoals ‘te bringene’, ‘te minnene’, ‘te houdene’, ‘te doene’, ‘te verstane’ enz. (passim) is de schwa nooit geapocopeerd (KL § 99; KA kaart 146) en in een aantal woorden, die tot vandaag de dag in de dialecten en soms ook in de standaardtaal afwisseling van ie en uu/ui vertonen (KL § 71), zoals ‘lieden/lui’, ‘sprieten/spruiten’, ‘kieken/kuiken’, is steeds de zuidwestelijke ie te vinden. In ons handschrift vinden we het verschijnsel b.v. in de woorden ‘liede’ (lui; 1r, 10r, 10v, 11r, 11v, enz.; KA kaart 124) , ‘bedieden’ (11r, 11v), ‘viere’ (‘vuur’) en ‘diere’ (‘duur’). Deze woorden vormen onderling ook rijmparen zoals ‘bediede’ : ‘liede’ (67v) resp. rijmen op woorden die nooit een uu hebben (b.v. ‘viere : sciere’, 62v). Een enkele keer komt op deze manier een hele ketting van ie-vormen tot stand: ‘maniere’ : ‘ondiere’ : ‘goedertiere’ : ‘sciere’ : ‘viere’ (110v). Alleen voor het woord ‘duivel’, dat in West-Vlaamse documenten ook wel eens een ie-vokaal kon hebben (‘dievel’) vonden we in onze steekproef uitsluitend de variant met uu (‘duvel’, 109v, 110r, 120v).
Een ander verschijnsel dat naar het zuidwesten wijst is de uitspraak en de spelling van de h (KA kaarten 140 en 141). West-Vlamingen hadden (en hebben) problemen met de uitspraak van de h. In sommige gevallen wordt een h gesproken waar hij niet thuishoort (h-prothese), in andere gevallen wordt hij weggelaten waar hij wel gesproken dient te worden (h-procope). Regelmatig vond dit ook, vooral bij ongeoefende schrijvers zijn neerslag in de documenten. In onze steekproef hebben we geen enkel geval van prothese of procope van h aangetroffen. Dit is principieel niet in tegenspraak met een lokalizering in het zuidwesten, maar laat wel zien dat we met een professionele schrijver te maken hebben, die al te sterk regionale kenmerken vermijdt.
Als we in het zuidwesten gaan zoeken denken we aan Vlaanderen. Om een preciezere lokalizering te bewerkstelligen staan een aantal andere Vlaamse taalkenmerken ter beschikking, waarvan er een deel typerend is voor het westen, de kuststreek en West-Vlaanderen. Eén daarvan is de West-Vlaamse ontronding van de u tot i (KL § 19) zoals in ‘pit’ (voor ‘put’; KA kaart 50), ‘stic’ (voor ‘stuk’; KA kaart 51), ‘mi dinct’ (‘mij dunkt’), ‘dinne’ (voor ‘dun’) e.d. In ons handschrift is het aantal vindplaatsen van de genoemde woorden eerder gering. Afgezien van een enkele vindplaats voor ‘stucken’ (72r) is alleen het werkwoord ‘dunken’ regelmatig voorhanden. Het vertoont nooit ontronding: ‘mi dunct’ (10r, 10v, 26v, 30r), ‘duncken’ (69r, 72r). Een paar maal vindt men echter de vorm ‘dinne’ voor ‘dun’, maar hier is een blik op de context veelzeggend. In het vers ‘So dunct mi sijn sin wel dinne’ op 71r staat het ontronde ‘dinne’ onmiddellijk naast het geronde ‘dunct’. De context van dit vers (‘Dat hi moge pensen nacht ende dach / Ende dan heeft sine vijf sinne / So dunct mi sijn sin wel dinne / Dat hi niene penst doch enege stont / Om den genen die gewont / Om hem was ende bracht ter doot’) maakt duidelijk dat er nog een ander aspect is, waarop we bij het lokalizeren van het handschrift moeten letten. In deze passage rijmt het ontronde ‘dinne’ op ‘sinne’, terwijl ‘dunct’ midden in het vers geen ontronding vertoont. Een paar regels lager leest men de verzen ‘Ghi wilt van gode diepelike / Spreken maer sekerlike / V herte heuets lettel inne / Ay dat si sijn so dinne / Die gene die hare woerde meenen / Die si spreken’ (71r). Ook hier staat de ontronde vorm in rijmpositie, deze keer gekoppeld aan het bijwoord ‘inne’. Het West-Vlaamse ‘dinne’ is in de teksten van de West-Vlaming Maerlant niets ongewoons, de geronde vorm ‘dunct’ daarentegen wel. Met andere woorden: de ontronde vormen komen waarschijnlijk van Maerlant zelf, de geronde zijn waarschijnlijk binnengesmokkeld door de afschrijver van ons handschrift, die de tekst weliswaar aan zijn eigen idioom aanpaste, maar niet zo ver wenste te gaan om de rijmklanken uit zijn brontekst aan te tasten. We moeten er dus rekening mee houden dat er in het handschrift twee lagen over elkaar heen liggen: de tekst van Maerlant als substraat enerzijds en het afschrift als superstraat anderzijds. Beide hoeven niet op dezelfde plaats ontstaan te zijn. De tegenstelling tussen ge- en ontronde vormen wijst erop dat de kopie oostelijker gelokaliseerd moet worden dan de substraattekst.
Een ander West-Vlaams kenmerk is het optreden van een korte o waar het moderne Nederlands een korte a heeft (KL § 3, Opm. 1): ‘ol’ (voor ‘al’; KA kaart 9), ‘of’ (voor ‘af’; KA kaart 10), ‘brochte’ (voor ‘bracht’; KA kaart 12), ‘sochte’ (voor ‘zacht’) e.d. Ook dit verschijnsel komt men in ons handschrift niet al te vaak tegen. Als het zichtbaar wordt, vindt men bijna overal de a-varianten, zoals b.v. op 97r in het woord ‘ambacht’, dat in West-Vlaanderen gewoonlijk als ‘ambocht’ wordt gerealiseerd (KA kaart 11). Het verwondert ons nu niet meer dat dit woord midden in het vers en dus niet in rijmpositie staat. De o-varianten zijn echter niet helemaal afwezig, maar zoals in het geval van de ontrondingen van u tot i hierboven zijn ze steeds in rijmpositie aan te treffen. Het woord ‘af’ in de vorm ‘of’ kan op ‘gelof’ rijmen: ‘Dat es dat gi om geen gelof / Ne geeft daer u verlies comt of’ (71r). De aandachtige lezer zal zich herinneren dat we in ons vorige citaat uit 71r midden in het vers ‘bracht’ gelezen hebben, terwijl in West-Vlaanderen ‘brocht’ gebruikelijk is. Daarnaast vinden we op 26r het verspaar: ‘Waert datmer nuttelijc saet in brochte / Datter wel in wassen mochte’, waarbij de West-Vlaamse variant ‘brochte’ weer in rijmpositie staat, aan het werkwoord ‘mochte’ gekoppeld tot een voor Maerlant regelmatig West-Vlaams rijmpaar ‘brochte : mochte’. Dat neemt niet weg dat op 97r dezelfde Maerlant er geen moeite mee heeft om de voor hem ongewone vorm ‘bracht’ op het substantief ‘macht’ te laten rijmen: ‘Armoede heeft gierecheiden bracht / Die in de werelt heeft groete macht’. Het verschijnsel heeft bij deze dichter systeem. Maerlant zelf noemde de techniek om taalvormen uit diverse streektalen te ontlenen en met elkaar te combineren met de bedoeling om daarmee goede rijmen te vormen ‘misselike tonghe’. Toegerust met de kennis dat een en dezelfde auteur meerdere varianten kan gebruiken en dat het afschrift van een tekst op een andere plaats kan zijn geschreven dan de tekst zelf, zijn we nu goed voorbereid om onze lokalizatiepoging voort te zetten.
We lopen om zeker te gaan dat onze conclusie tot nu klopt nog even het lijstje van de bekendste West-Vlaamse taalverschijnselen af.
- Een West-Vlaams kenmerk is de palatalisering van o tot u (KL § 25,b) in woorden als ‘vul’ (voor ‘vol’, KA kaart 63), ‘wulf’ (voor ‘wolf’) en ‘up’ (voor ‘op’; KA kaart 64). Ook hier is het aantal treffers in onze steekproef niet erg groot. Het woord ‘volstaen’ vonden we op 71v en 109v, en het voorzetsel ‘op’ komt regelmatig voor (20v, 67v, 69r, 97r, 98r, 98v), maar steeds met de vertrouwde o en nooit met u. Een echte uitzondering vormt ‘dulre’ (voor ‘doller’: ‘Lachen comt van dulre vrouden’, 21v). Deze vorm schijnt door het net van de afschrijver geglipt te zijn, wat we echter niet kunnen kontroleren omdat geen van de aangetroffen vormen in rijmpositie staat.
- West-Vlaanderen kent ook enkele gevallen van ronding. De meest opvallende woorden daarbij zijn ‘ridder’ en het pronomen ‘degene’. ‘Ridder’ verschijnt in Vlaanderen regelmatig met geronde vocaal: ‘rudder’ (KL § 23; KA kaart 48). Deze variant komt in onze steekproef niet voor. We vinden uitsluitend ‘ridder’ (62r, 71r), nooit ‘rudder’. Bij het voornaamwoord ‘degene’ (KL § 57 en 61, Opm. 1; KA kaart 89) speelt weer de positie in of buiten het rijm een rol. Buiten het rijm vinden we steeds vormen met ee: ‘die gene’ (1v, 59v, 67v, 71r, 71v, 72r, 110r), ‘den genen’ (62r), der gerre (61r), in rijmpostie daarentegen spellingen met o (lees oo of eu): ‘tgone’ (61r, 72r) en ‘die ghone’ (98r), rijmend op ‘loene’, ‘scone’ en ‘sone’. Maar ook in rijmpositie zijn ee-vormen mogelijk zoals b.v. het rijmpaar ‘alteenen : den genen’ op 68r. Maerlant neemt zich dus ook hier de vrijheid te variëren, terwijl de afschrijver potentiële o-varianten laat verdwijnen.
- In enkele woorden zoals ‘spiegel(en)’ kan in West-Vlaanderen een ee in plaats van een ie optreden (‘spegel’; KL § 53). Ook deze variant is in ons handschrift afwezig (1v in het opschrift, 70v, 130r) en is bijgevolg ook niet in rijmpositie aan te treffen.
- Het werkwoord ‘komen’ heeft in West-Vlaanderen vaak een korte stamvokaal (‘commen’; KA kaart 108). Deze variant hebben we in de steekproef niet aangetroffen. Het woord ‘comen’ heeft overal een lange vocaal en rijmt b.v. op ‘gomen’, ‘verdomen’ en ‘genomen’ (1v, 2v, 3r, 10v, 21v, 31v, 59v, 61v, 62v, 97r/v, enz.).
- Het imperfectum van ‘komen’ luidt in West-Vvlaanderen vaak ‘cam’ in plaats van ‘quam’ (KA kaart 147). In onze steekproef komen we alleen ‘quam’ tegen (26v, 97v, 98r, 111r).
- De kopiist van ons handschrift gebruikt nooit de West-Vlaamse ou-spelling voor oe (KL § 85a; KA kaart 113). Hij schrijft ‘genoechte’ en ‘genoegen’ (30r. 31v), ‘ghi soect’ (62r), ‘gevoech’, ‘genoech’ en ‘vroech’ (67v), ‘proeven’ (30v), ‘boec/boeke’ (97v, 98v) enz. Dat hier ook variatie van een andere aard optreedt, zullen we meteen zien.
- De eerste persoon enkelvoud presens van ‘zijn’ luidt in onze steekproef altijd ‘ic ben’ (11r, 68v), nooit ‘ic bem’, maar in rijmpositie komt wel het paar ‘ic ben : hem’ voor (26v, oorspronkelijk dus vermoedelijk ‘ic bem : hem’).
- Bij het woord ‘tonen’ komen de varianten ‘tonen’ (97v, 109v) en ‘togen’ naast elkaar voor. De Vlaamse vorm ‘togen’ is in ons handschrift weer de rijmvariant. We vinden hem gepaard met ‘bedroegen’(11r) en in de rijmketting ‘gedoge : hoge : soege : dyaloge : toge’ (111r).
We zouden hier nog meer kenmerken kunnen opsommen, maar de genoemde volstaan om te concluderen dat onze tekst weliswaar zuidwestelijk maar niet West-Vlaams is. Maar hoe ver naar het oosten moeten we gaan zoeken?
Hierboven hebben we gewezen op het voorkomen van ‘es’ (voor ‘is’) en ‘met’ (i.p.v. ‘mit’) en dit als een aanwijzing geïnterpreteerd dat ons handschrift niet uit het noorden of het oosten van het Nederlandse taalgebied afkomstig kan zijn. De afwisseling van e en i moet echter gedifferentieerder bekeken worden.
Het verschijnsel waarbij een i tot e ontwikkelt (KL § 9) levert o.a. ook vormen op zoals het substantief ‘begen’ (voor ‘begin’) en het werkwoord ‘begennen’ (voor ‘beginnen’), die allebei in ons handschrift voorkomen (26v, 97v). De varianten ‘begin’ en ‘beginnen’ ontbreken echter niet, maar staan op een enkele uitzondering na (‘te beginnenne’, 26v) steeds in rijmpositie, b.v. op 1r, 26v, 27r en in een ketting als ‘sin : in : min : gewin : tswin : tin : begin : kin’ (111r). Andere voorbeelden voor dit verschijnsel zijn het adjectief ‘gewes’ (voor ‘gewis’, rijmend op ‘es’: 59v, 69v, 70r) en woorden als ‘besscop’ (voor ‘bisschop’, 97v; KA kaart 39), ‘mesfalle’, ‘mesdoet’ (1r, 3r),’ mesdaet’ (1v), ‘meswende’ (20v), ‘mecken’ (voor ‘mikken’, 20r naast ‘mict’ midden in het vers, 70r), ‘sempel’ (30r, 97r) naast ‘simpel’ (60r), ‘clemmen’ (voor ‘klimmen’, 59v, 109v, 130v), ‘lechte’ (voor het substantief ‘licht’, 109v; KA kaart 40),’ smet’ (voor ‘smid’, 26r), de comparatief ‘men(der)’ (voor ‘min(der)’, 2v, 27v, 28r; KA kaart 42) en het suffix ‘–nesse’ (voor ‘-nisse’) enz. Bij deze groep hoort ook het adjectief ‘blind’, waarbij we echter een ietwat complexere situatie aantreffen. Binnen het vers vindt men naast ‘blint’ en ‘verblinden’ (25v, 72v) overwegend: ‘blende’ en ‘verblent’ (10r, 26v). Beide vormen komen ook in het rijm voor. ‘Blent’ is daarbij gekoppeld aan ‘gescent’ en ‘bekent’ (11v, 26v) en ‘blint’ aan ‘bekint (72v). In de positie vóór een nasaal is de kleur van de vocaal dus blijkbaar variabel. Het verschijnsel wordt als hoofdzakelijk Oost-Vlaams beschreven, maar de vormen met e komen ook in het Brabants en het Limburgs voor (KL § 9).
In bepaalde fonologische contexten wordt de e in het zuidwesten tot i (KL § 15). Dat betreft b.v. de werkwoorden ‘brengen’ en ‘denken’ en de substantieven ‘engel’ en ‘smet’. In ons handschrift vinden we regelmatig ‘bringen’ en ‘bringt’ (1v, 27r, 62v, 67v, 70v, 72r, 109r; KA kaart 27), ‘dinken’ (61r; KA kaart 26), ‘gedinke’ (10r) en ‘jngele’ 110v/111r). Dat Maerlant daar ook gebruik van wist te maken bewijst het rijmpaar ‘smitte : witte’ (72r).
Van een andere aard is de wisseling van e en i in het werkwoord ‘kennen’. We komen in onze steekproef zelden ‘kennen’ maar wel regelmatig ‘kinnen’ tegen, zowel binnen het vers (21r, 62v) als in rijmpositie (‘kinnen : minnen’, 21r, 59v; ‘kint : vint’, 28v en in de rijmketting ‘minnen : gewinnen : bekinnen : binnen : verwinnen’, 111v-112r). Onze vindplaats voor ‘kent’ staat overigens ook in een rijmketting (‘sent [van ‘zenden’] : torment : serpent : omtrent : blent : kent : rent : covent’, 109v) en is dus eerder typerend voor de auteur dan voor de afschrijver. De vernauwing van e tot i is een Brabantisme (KA kaart 28; KL § 15). Dat het bij Maerlant optreedt maakt deel uit van zijn misselike tonghe-strategie. Voor onze afschrijver heeft het daarentegen signaalkarakter. Er moet dus uitgekeken worden naar meer Brabantismen in ons afschrift.
- Brabants zijn in ieder geval de vormen ‘selen’ (30v, 26v, 28v, 29v), en ‘du sels’ (59v, 61v, 70v, ook Hollands), die in Vlaanderen ‘sullen’ en ‘du suls’ luiden (KA kaart 59). De vormen met u komen in onze steekproef niet voor. Van dezelfde aard is de variant ‘selc/selke’ voor ‘zulk’ (1r, 11r, 11v, 21r, 28v, 30v, 31v, 61r, 61v, 99r, 109r, 110r; KA kaart 53). De overwegend Vlaamse vorm ‘sulc’ hebben we in de steekproef niet aangetroffen.
- Brabants is ook de vocaal ie in ‘eerst’ (‘ierst’, 30r, 97r, 97v, 98r; KA kaart 98). Hij is in onze steekproef duidelijk dominant tegenover één enkele vindplaats voor ‘eerst’ (26v).
- Een ander Brabants schibbolet is het voegwoord ‘ochte’ voor ‘ofte (nnl. ‘of’; KA kaart 136 en 137). Ons handschrift vertoont overwegend ‘ofte’ of ‘oft’ (1r, 1v, 2r, 61r, 62r, 90r enz.) maar heeft ook een niet gering aantal vindplaatsen voor ‘ochte’ resp. ‘ocht’ aan te bieden (31v, 90r, 109v, 110r, 130v).
In tegenstelling tot het Brabants en de oostelijkere variëteiten kent het Vlaams geen umlauten. In onze steekproef komen enkele vormen voor met een umlaut van de korte a en van de oe. Voor de eerste vinden we enkele gevallen als ‘hi slecht’ (van ‘slachten’ in de betekenis ‘gelijken op’, 68r), ‘mechtich’, (98r, 98v; KL § 6, Opm. 2; KA kaart 4), ‘geslechte’ (98r), uitsluitend binnen het vers. Een aantal vormen zonder umlaut staat daarentegen in rijmpositie: ‘machte : geslachte’ (26r, 98r, 98v) en ‘geslachte : crachte’ (98v). Weer vinden we dus de Vlaamse vormen in het substraat, de oostelijkere vormen in het superstraat.
Ook bij de oe komen gepalataliseerde vormen voor (KL § 87). ‘Sueken’ (2r, 130r) staat naast ‘soeken/ghi soect’ (26v, 62r); in rijmpositie vinden we ‘soeke : boeke’, 25v). ‘Sueter’ (2r) staat naast ‘soete’ (30r), ‘genuechte’ (11r) naast ‘genoechten’ (31v) en ‘genoegen’ (31v). ‘Genoegen’ rijmt op ‘gevoegen’ (26v, 28v) en ‘genoeget’ op ‘voeget’ (28r, 31v). Verder troffen we ook ‘proeven’ (26v, 30v) en ‘geproeft’ (1r) aan. Ook hier vertonen de rijmen geen palatalisering. De ue-varianten duiken alleen binnen in het vers op en zijn dus waarschijnlijk een taalkenmerk van de kopiist.
Ons handschrift is dus zuidwestelijk maar niet West-Vlaams. Het moet duidelijk oostelijker gelokalizeerd worden. Het vertoont ook een aantal Brabantse kenmerken, die regelmatig naast de Vlaamse optreden zonder de laatste compleet te verdringen. We moeten bijgevolg in het (Oost-)Vlaams-Brabantse grensgebied zoeken. We bekijken daarom nog een laatste verschijnsel, dat met name typerend is voor het grensgebied tussen het (oostelijk) Vlaams en het (zuidelijke) Brabants, nl. de concurrentie van de scherplange ê en de ei (KL § 59). In een aantal woorden die in het moderne Nederlands ei hebben, vindt men in het westen nagenoeg uitsluitend een scherplange ê, terwijl het aantal ei-vormen toeneemt naarmate men zich verder naar het oosten beweegt. Met name in de Denderstreek, in het zuidoosten van Oost-Vlaanderen en in het daaraan aansluitende zuidwesten van Brabant hebben zich hier veel verschuivingen voorgedaan, die een erg gevarieerd ê/ei-landschap hebben achtergelaten. We bekijken daarom tot slot in het kort nog de vindplaatsen voor de woorden ‘beide, klein, rein, delen, dreigen, gemeen, heilig, leiden, eigen’ en ‘meester’.
- De enige woorden waarin in onze steekproef uitsluitend ê voorkomt zijn ‘gemeen’ en ‘meester’. ‘Gemeen’ komt midden in het vers voor (3r, 20v, 31r) en ook in het rijm ‘gemeene : alleene’ (97r). De variant ‘gemein’ is Brabants en komt ook in het noorden en verder naar het oosten voor (KA kaart 97). Hij ontbreekt echter in onze steekproef.
- Het woord ‘meester’ komt midden in het vers voor (68v, 69r), ‘meister’ en ‘miester’ ontbreken. Het optreden van ‘meister’ is diffuus. Op de kaart (KA kaart 96) ziet men dat deze variant in het Oost-Vlaams niet onbekend is, maar voornamelijk in het oosten en het noorden voorkomt. Moeilijk te lokalizeren is ‘miester’, met een zwaartepunt in Oost-Vlaanderen en Brabant. Onze afschrijver gebruikte dus blijkbaar de Vlaamse variant.
- De enige woorden waarin uitsluitend ei voorkomt zijn ‘delen’ (‘deilen’: 31r, 97r; KA kaarten 92 en 93), ‘heilig’ (‘heilege(n)/geheilecht’, 68v, 69v, 97v, 109r, 130v; KA kaart 118) en ‘eigen’ (‘eygen’, 30v; KA kaart 117). De westelijke grens van ‘deilen’ tegenover ‘delen’ schijnt in het westen van Zuid-Brabant te verlopen (kaarten 92 en 93). Onder invloed van de gesloten vocaal in de suffixen ‘-ig’ en ‘-ijn’ ligt de grens van ‘heilig’ en ‘eigen’ tegenover het West-Vlaamse ‘helich’ en ‘egen’ vermoedelijk nog verder naar het westen dan bij ‘deilen’. Onze afschrijver stelt zich hier dus op een oostelijk standpunt.
Alle andere genoemde woorden vertonen in ons handschrift ê en ei naast elkaar:
- ‘beede’ (3r, 11v) verschijnt naast ‘beide’ (26r, 27r, 97v; KA kaart 116)’. De varianten staan ook in het rijm. De vorm met scherplange ê verschijnt in het paar ‘beede : mede’ (met zachtlange ee, 59v) en in de rijmketting ‘versceeden : verleeden : cleeden : beleeden’ (111v). ‘Beide’ rijmt op ‘waerheide’ (69v).
- ‘cleene’ (2v, 10v, 20v, 11v, 31v, 130v; KA kaart 119) staat naast ‘cleine’ (31v) en rijmt op ‘gemeene’ (97v).
- ‘reene’ (3r) staat naast ‘reine’ (20v) en ‘reinder’ (met epenthetische d, 109v).
- ‘dreegen’ (68v) staat naast ‘gedreich’ (68v).
- ‘leeden (21v?) staat naast ‘leiden/leidt/geleidt’ (26v, 67v, 70r) en rijmt op ‘sceiden’ (30v). Daarnaast vinden we ook het substantief ‘leider’ (26v).
De rijke variatie aan ê- en ei-varianten versterkt de indruk dat het handschrift in het grensgebied tussen Oost-Vlaanderen en Zuidwest-Brabant is geschreven. Er is dus niets wat in tegenspraak is met een lokalisering in Herne.
Vorige Pagina | Volgende Pagina
- Het taalonderzoek berust op een steekproef bestaande uit de folio’s 1r-34, 10r-11v, 20r-21v, 30r-31v, 59v-62v, 67v-72r, 97r-98v, 109r-11v en 130r-130v. Met ‘KL §’ verwijzen we naar de betreffende paragraaf in Van Loey 1965. Met ‘KA kaart’ verwijzen we naar de betreffende kaart in Berteloot 1984. [↩]