MVN Heber-Serrurecodex

3.12 Geschiedenis van het handschrift

De Heber-Serrurecodex bevat geen expliciete eigendomsnotities. Gebruikssporen in een andere hand dan de hoofdhand zijn alleen de Rookloosterfoliëring op het laatste blad en een onleesbare cursieve notitie op folio 134r. Dat doet vermoeden dat de Tweede Partiekopiist in Herne de enige gebruiker van de codex is geweest. Dat we met een ‘privaat’ handschrift hebben te maken, mogelijk in de eerste plaats bedoeld voor persoonlijk gebruik, is al eerder geopperd door Obbema, maar is niettemin opvallend omdat privé-boekbezit in kartuizerkloosters in de regel niet was toegestaan.1

Zoals gezegd behoorde het handschrift al in de vroege vijftiende eeuw tot de bibliotheek van Rooklooster en daar is het, voor zover bekend, gebleven tot het boekenbezit van de abdij verspreid geraakte, na de opheffing in 1784.  Opvallend veel handschriften met een Hernse origine zijn al erg vroeg in de collectie-Rooklooster terechtkomen, al valt de eigenaarswissel voor dit handschrift niet precies te reconstrueren.

In 1825 kocht Sir Richard Heber de codex te Antwerpen op een veiling van de bibliotheek van de Abdij van Tongerlo en van het Museum der Bollandisten.2 Na de dood van Heber in 1833 verwierf C.P. Serrure het handschrift. Uit zijn beknopte bericht hierover in het Kunst- en Letterblad blijkt dat hij het handschrift al in de zomer van 1827 had leren kennen.3

Volgens Hegman, die de relevante archiefstukken heeft bestudeerd, werd het handschrift in 1878 door de Universiteitsbibliotheek van Gent verworven voor 2700 frank.2 Op folio 133v staat rechtsboven in potlood: Cat. Serrure, II, n 2563 Acquis 2.700 fr. Hegman merkt op dat deze notitie wellicht door een bibliotheekambtenaar in het handschrift geschreven is.4 Daaronder het stempel van de Universiteitsbibliotheek Gent: ‘Bibliotheca Gandavensis’. De Pauw gaf eerder als acquisitiedatum 1872, maar dit is niet compatibel met het onderzoek van Hegman en waarschijnlijk incorrect.5

Vorige Pagina | Volgende Pagina

  1. ‘Wij kennen maar één voorbeeld van een bekende kopiist die zo’n boekje voor zichzelf heeft aangelegd. Het is het Rincluus-handschrift [sic], een verzameling korte teksten en excerpten, duidelijk afgestemd op persoonlijk gebruik’ (Obbema 1996, 86). []
  2. Hegman 1958, 51. [] []
  3. Zie Serrure 1840. Wanneer Serrure het handschrift daadwerkelijk in zijn bezit kreeg is moeilijk af te leiden uit de bewuste passage: ‘In den zomer van het jaer 1827 vertrouwde [sic] my de, als boekminnaer, zoo algemeen bekende Sir Richard Heber, van Oxford, een perkamenten handschrift uit de XIVe eeuw dat hy twee jaer vroeger te Antwerpen, op de verkooping van een gedeelte van het Museum der Bollandisten, had aengetroffen. Dit boek, dat, sedert de dood van Sir Heber, myn eigendom is geworden […]’. Hegman 1958, 51 stelt dat Serrure het handschrift ‘reeds eerder verscheidene keren in bruikleen gehad schijnt te hebben’ voor de dood van Heber. []
  4. Hegman 1958, 36. []
  5. De Pauw 1903, 171. []