De teksten in het handschrift zijn op drie manieren ontsloten, namelijk door middel van introductie- en slotformules in zwarte inkt, kapittelopschriften in rode inkt en door middel van koptitels.
Introductieformules komen voor aan het begin van excerpten, aan het begin van teksten en aan het begin van afzonderlijke ‘boeken’ waarin de kopiist de vier Martijn-gedichten indeelt. Een uitzondering hierop vormt de Rinclus, die niet van een introductieformule is voorzien. Slotformules komen voor aan het eind van elk boek van de Martijns. Introductie- en slotformules zijn in zwarte inkt geschreven en doorgaans onderstreept in rode en/of zwarte inkt. Een uitzondering hierop vormen Der kerken claghe en de excerpten uit Van der feesten, die voorzien zijn van een introductieformule in zwarte inkt die niet onderstreept is. De reden hiervoor is dat de formule boven Der kerken claghe op rasuur genoteerd is en dat de excerpten uit Van der feesten in zijn geheel niet gerubriceerd zijn. Introductieformules kunnen in de bovenmarge los van de tekst of aan het begin van de tekst staan. Als ze niet onderstreept zijn, staan ze op een aparte regel of los van de tekst. Aan het begin van het excerpt uit het Boec van der wraken op folio 97v schrijft de kopiist nota in de linker marge. Dit woord is gerubriceerd.
Bij de excerpten fungeren de introductieformules in de eerste plaats als bronvermelding en geven ze daarnaast informatie over de inhoud van het excerpt dat volgt. Op 61r lezen we bijvoorbeeld: ‘Jnden vijfsten boec vander vierder partien van den spiegele hystoriale Sente bernaerd’. En op 132r: ‘Dit sijn iiii dinge die de minne werct oec indie rolie’. Hierbij wordt soms ook een kapittelnummer genoemd, zoals op folio 40r: ‘Dander partie van den spiegele hystoriael . in dierste boec . lxxxvii’ en folio 42r ‘tseuendertechste capittel’. Bij de Martijnreeks markeren de introductieformules het begin van elk boek (f. 102r ‘Dit es dierste boec vanden wapen merten’) en de slotformules het einde van elk boek. Slot- en introductieformules lopen hier in elkaar over (f. 111r ‘Hier es dierste boec vte . dat heeft lxxi clauselen . ende elc clausele heeft xiii verse : – Ende hier volget dander boec ende heeft in xxvi clauselen ende elc clausele oec xiii verse’). De formules geven hier tevens informatie over het aantal strofen en het aantal verzen per strofe. Bij Der kerken claghe verwijst de introductieformule naar de auteur van de tekst (f. 129r ‘Dit dichte oec iacob van marlant | 18 cla[…]sel[…]’) en wordt het aantal strofen vermeld. Volgens Kwakkel getuigen de uitvoerige introductieformules ervan dat de kopiist het belangrijk vond om de herkomst van zijn tekstmateriaal te verantwoorden.1
Naast introductieregels komen er in het gedeelte met de excerpten uit de Spiegel historiael (fol. 1-78) ook kapittelopschriften voor in rode inkt. De kopiist volgt hier de kapittelindeling van zijn voorbeeldtekst. Elk kapittel begint met een tweeregelige rode lombarde en een opschrift in rubriek. Het opschrift is aan het eind van de regel geplaatst en beslaat doorgaans meerdere regels. Representanten van het opschrift staan in zwarte inkt in de buiten- of ondermarge en zijn soms onderstreept. Het kapittelnummer uit de Spiegel historiael is doorgaans niet overgenomen, op enkele gevallen na (fol. 19v (lix), 30v (lxix) en 32r (lxx)). Vergelijken we dit gedeelte van de tekst met de editie van de Spiegel Historiael van De Vries en Verwijs naar handschrift Den Haag, KB, KA 20, dan zien we dat de kapittelnummering op folio 19 nog gelijkloopt met deze editie (lix), maar op folio 30v en 32r niet meer (lxx en lxxi). Opvallend is dat in dit gedeelte van het handschrift, namelijk op folio 27r en 28r, ruimte opengelaten is voor een opschrift waarvoor de kopiist geen representant noteerde. Het lijkt erop dat hij hier een probleem in zijn legger signaleerde dat hij niet direct kon oplossen. Dat hij kort hierna, namelijk op folio 30v en 32r ook een kapittelnummer noteert, zou hiermee te maken kunnen hebben. Het kapittelnummer moest hem mogelijk helpen om de tekst te corrigeren. Opvallend is dat juist op deze twee folia ook paragraaftekens in zwarte inkt met drie poten op een later moment zijn toegevoegd (dit type paragraaftekens is in dit deel van het handschrift niet gebruikelijk, zoals hierna nog uiteengezet zal worden). Mogelijk zijn ook de kapittelnummers hier later toegevoegd.
Ook iets verderop in het handschrift noteert de kopiist enkele kapittelnummers. Op folio 39v is achter de representant in Arabische cijfers het getal 77 genoteerd. Het is niet goed te zien of dit getal gelijktijdig met de representant is geschreven of pas later werd toegevoegd. In elk geval staat het nummer aan het begin van een nieuwe productiefase: juist op folio 39v begon de kopiist met de toevoegingen aan zijn eerste codicologische eenheid. Hij kopieert het laatste kapittel van het zevende boek uit de Eerste Partie. Op folio 40r springt hij naar de Tweede Partie en vermeldt hij in de introductieformule het Eerste Boek en het kapittelnummer lxxxvii. Op folio 42r begint hij aan een excerpt uit de Derde Partie en vermeldt hij in de introductiefomule ook het precieze kapittel, namelijk ‘tseuendertechste capittel’. Bij het eerstvolgende kapittel noteert hij dan het kapittelnummer 38 in Arabische cijfers. Opvallend is dat dit getal niet na de representant staat, maar in de marge in zwarte inkt op het rode opschrift volgt. Mogelijk werd dit nummer pas later toegevoegd. Hij voegt hier dus een kapittelnummer toe op het moment dat hij een sprong maakt ten opzichte van zijn brontekst. Consequent is deze manier van werken overigens niet. Hierna volgen namelijk geen kapittelnummers meer, ook niet in de introductieformules die naar het specifieke deel en boek uit de Spiegel historiael verwijzen, terwijl hij ook hier nog een aantal sprongen in de tekst maakt.
In het grootste deel van het handschrift komen kopregels voor in de bovenmarge. Alle excerpten uit de Spiegel historiael hebben een kopregel in zwarte inkt, bestaande uit de naam van de autoriteit die behandeld wordt. De enige uitzondering vormt het excerpt op f. 1r, dat begint met een rood onderstreept opschrift in zwarte inkt (1r, Dit sijn dier liede woerde van gallen). Bij de excerpten uit de Spiegel historiael heeft een kopregel betrekking op één of meerdere kapittels. Eenmaal is één kapittel voorzien van twee verschillende koptitels: het kapittel ‘meester huges doot ende ander dinc’ krijgt op folio 53r de koptitel ‘huge van sint victoers’ en op folio 53v-54r de koptitel ‘meester huge van felieton’. Deze laatste kopregel wordt vervolgens herhaald tot folio 57r, waar een nieuwe auteur begint. Ook de Rinclus is voorzien van een kopregel (Rinclus) in rode of zwarte inkt, verdeeld over de hele opening (zwarte inkt op 79r, 81v-82r, 82v-83r, 83v-84r, 87v-88r en rode inkt op 79v-80r, 84v-85 en 92v-93r). Deze kopregel is echter niet consequent doorgevoerd (een kopregel ontbreekt op fol. 85v-87r, 88v-92r, 94-97v). Dit is de enige tekst waarbij de kopregel een aantal keer in rode inkt is uitgevoerd. Bij de Martijngedichten is als kopregel het nummer van het boek weergegeven in zwarte inkt (i, ii, iii, iiii). Bij Der kerken claghe is in zwarte inkt de auteursnaam iacob van marlant als kopregel verdeeld over de hele opening. De excerpten uit Die Rose (97r), Boek van der wraken (97v) en Van der feesten (131v, 132r) hebben geen kopregel. Kwakkel heeft opgemerkt dat de kopiist ook in andere handschriften dit soort koptitels gebruikt om de toegankelijkheid van teksten te verbeteren.2
De teksten zijn als volgt gerubriceerd: introductieformules in zwarte inkt worden gevolgd door een rode initiaal van twee regels hoog (uitgevoerd als lombarde), behalve op f. 1r aan het begin van Dit sijn dier liede woerde van gallen (1 regel hoog), op f. 4r aan het begin van de bloemlezing van Seneca (3 regels hoog), en op fol. 46v, 49v, 113v, 119r, 129r waar de tekst begint met een i (4 of 6 regels hoog). Op folio 97v, aan het begin van het excerpt uit het Boec vander wraken, is de tweeregelige lombarde in zwarte inkt uitgevoerd. De excerpten uit Van der feesten zijn niet gerubriceerd en beginnen met een zwarte lombarde van 2 regels hoog (fol. 97r en 97v). De Rinclus is niet voorzien van een introductieregel, maar begint wel met een tweeregelige lombarde (f. 79r). In het gedeelte met de Spiegel historiael (fol. 1r-78v) wordt het begin van kapittels gemarkeerd met een tweeregelige lombarde, afgezien van de hierboven genoemde uitzonderingen op folio 1r en 4r.
Een aantal teksten kent een indeling in strofen. Het begin van strofen in de Rinclus, de Martijns en Der kerken claghe heeft de kopiist gemarkeerd met een éénregelige rode lombarde. Strofen in de niet gerubriceerde excerpten uit Van der feesten zijn gemarkeerd met een eenregelige zwarte lombarde. Bijzondere aandacht had hij voor de structurele kenmerken van de strofische gedichten op naam van Jacob van Maerlant. In de introductie- en slotformules van de vier Martijns en Der kerken claghe noteert hij zoals gezegd het aantal strofen en het aantal verzen per strofe. Daarnaast heeft hij in de marge van deze teksten een strofenummering aangebracht. Daniël Ermens heeft zich afgevraagd of de verklaring voor deze werkwijze te vinden is in het complexe rijmschema van de tekst.3Deze telling reflecteert hoe dan ook de inspanningen van de kopiist om de tekst correct weer te geven. Ook in Wenen, ÖNB, Cod. 13.708 heeft hij bij de Derde Martijn een strofetelling aangebracht. Mogelijk gebruikte hij deze telling als referentie bij zijn controle van de gedichten.
De kopiist gebruikt ook paragraaftekens en rubriceert deze met een enkel rood haaltje. Paragraaftekens komen veelvuldig voor in het gedeelte met de bloemlezingen uit de Spiegel historiael fol. 1r-60r, afgezien van het gedeelte met de spreuken van Bernardus (fol. 61r-78v, 102r). Verder vinden we één enkel paragraafteken in de Rinclus (84r11) en aan het slot van de Eerste Martijn. Er zijn in het handschrift twee soorten paragraaftekens te onderscheiden die frequent gebruikt worden (Type 1 en Type 2). Daarnaast komt nog een aantal paragraaftekens minder frequent voor. Zij kunnen als varianten op Type 1 en Type 2 beschreven worden. Paragraaftekens staan zowel in de binnen- als in de buitenmarge en soms binnen de schriftspiegel. Het onderscheid in soorten paragraaftekens biedt een ingang voor het onderzoek naar de genese van het handschrift, mogelijk ook in relatie tot andere producten van dezelfde kopiist. We staan er daarom uitvoerig bij stil.
Het eerste paragraafteken (Type 1) bestaat uit een soort c met een lange haal naar boven en één poot. De onderkant van de c is altijd verder doorgetrokken dan de poot, waardoor het paragraafteken helemaal gesloten is. Het komt zowel gerubriceerd als ongerubriceerd voor (Afb. 1).
4r, 19-21 | 7r, 5 | 17v, r. 14 | 15r, r. 7 | 84r, 11 |
Paragraafteken Type 1 komt frequent voor tussen folio 4r en folio 37v. Op folio 38 en 39r komen geen paragraaftekens voor. We vinden dit paragraafteken dus in het gedeelde met de Senecabloemlezing. Na folio 37v vinden we een vergelijkbaar paragraafteken éénmaal op folio 84r, in het gedeelte met de Rinclus. Hoewel de bovenste haal hier meer omhoog wijst dan bij de andere paragraaftekens en de knik van de c iets lager lijkt te liggen, vertoont het teken opvallende gelijkenis met de paragraaftekens uit de Senecabloemlezing. Een variant op dit paragraafteken heeft een extra dwarsstreep, maar komt minder vaak voor. We vinden het een enkele keer tussen folio 4r en 39r en op folio 111r in de Martijns (zie Afb. 2).
5v, 10 | 6r, 10 | 27r, r. 21 | 37r, 20 | 111r, 16 |
Op folio 40r staan ook paragraaftekens met één poot, maar deze lijken anders van vorm dan de eerder besproken paragraaftekens van Type 1 (Afbeelding 3). Ze zijn ronder en hebben een minder lange haal aan de bovenkant. We beschouwen ze als variant van Type 1. Ze komen voor op het eerste blad van een nieuwe katern in de bloemlezing van Quintilianus (f. 40r). Dit is relevant voor ons beeld van de genese van het handschrift; we komen er later op terug. Ze zien er als volgt uit:
Een tweede type paragraafteken (Type 2) bestaat uit een soort c met drie poten, waarbij de bovenste haal minder ver doorgetrokken is (Afb. 4). Hij loopt soms recht, soms licht omhoog en soms met een krul naar beneden. Op f. 56v is goed te zien dat dit zelfs op één bladzijde kan variëren. De onderkant omsluit meestal slechts één of twee poten, waardoor dit paragraafteken aan de onderzijde nooit helemaal dicht is. Het teken komt zowel gerubriceerd als ongerubriceerd voor. Als het gerubriceerd is, krijgt het een rood haaltje tussen de eerste twee poten, dus in de middenste open ruimte.4
39v, r. 23 | 44v, r. 17 | 47r, r. 16 | 50r, r. 19 | 56v, r. 5 |
Het paragraafteken met drie poten komt voor op folio 39v in de bloemlezing van Statius, op 40r en daarna frequent tussen folio 44v en 59v. Ook komt het éénmaal voor op folio 2r.
Elders in de codex komt het driepotige paragraafteken niet voor, behalve een aantal maal op fol. 30v en 31v in de Senecabloemlezing (Afb. 5). Het teken is hier niet gerubriceerd en lijkt op een later moment toegevoegd te zijn. De pen is dunner dan die van de hoofdtekst. Dit wijst erop dat de kopiist de tekst in het gedeelte met de Senecabloemlezing nog gecorrigeerd heeft op het moment dat hij aan de andere bloemlezingen werkte.
Naast het eenpotige en het driepotige paragraafteken komen een aantal paragraaftekens met twee poten voor. Qua vorm lijken ze het meest op de paragraaftekens met drie poten (Type 2), aangezien de bovenste haal kort is en de onderkant niet helemaal gesloten is. Bovendien komen ze gedeeltelijk samen met paragraaftekens met drie poten op een pagina voor. Deze paragraaftekens helpen ons niet bij de reconstructie van de genese van het handschrift en we laten ze daarom verder buiten beschouwing.
47r, r.1 (elders op het folio komen driepotige paragraaftekens voor).
|
53r, r. 1 (elders op het folio komen driepotige paragraaftekens voor).
|
54r, r. 28 |
Naast paragraaftekens gebruikt de kopiist ook een rood verticaal streepje om overgangen in de tekst te markeren. Het meest frequent gebruikt hij dit teken tussen folio 7r en 15v. Daarna duikt het nog af en toe op. Soms plaatst hij dit teken voor de regel, soms binnen de schriftspiegel op de plek waar ook een versscheidende punt staat. Het teken komt ook in combinatie met een paragraafteken voor, zoals op folio 7v14 en 11v2 en 84r11.
Het einde van tekstpassages markeert de kopiist soms met een liggend streepje. Hij doet dit vooral als het einde van een tekst, kapittel, excerpt of strofe samenvalt met het einde van een pagina (1r12, 3r8, 3v3, 60r9, 66r28, 99r12, 111r28, 124v29, 128r27), maar ook op andere plaatsen aan het eind van een kapittel of tekst (4v10, 97v12, 102r3), of aan het eind van een strofe (83r2, 86r28, 102v12, 109v10). Een enkele keer gebruikt hij het liggend streepje ook als regelvulling (10v19, 36v24, 86v25, 131r1).
Het begin van versregels wordt in het handschrift gemarkeerd door een majuskel met een rood haaltje. Rubricering ontbreekt op fol. 80v-81r (Rinclus) en in de laatste twee excerpten van het handschrift op fol. 131v-133r. De verzen zijn in het handschrift als proza opgemaakt en worden gescheiden door punten. Op folio 4r tot 39r worden verzen doorgaans gescheiden door een enkele punt, en af en toe door een dubbele punt. In de rest van het handschrift gebruikt de kopiist een dubbele punt als versscheiding en af en toe drie puntjes. Door een extra punt in te voegen (twee i.p.v. één punt of drie in plaats van twee punten) markeert de kopiist een overgang in de tekst die in andere handschriften soms door een paragraafteken is gemarkeerd. Daarnaast gebruikt hij op andere plaatsen in dezelfde kapittels wél een paragraaftekens. Of er een betekenisverschil is tussen beide manieren van markeren is niet duidelijk. In het gedeelte met de Bernardusbloemlezing gebruikt hij geen paragraaftekens maar wel frequent drie punten; vermoedelijk ook een vorm van semantische benadrukking.
De kopiist heeft op verschillende plaatsen in de tekst interpunctie aangebracht.5 Hij gebruikt soms bijvoorbeeld een enkele punt om de betekenis van een vers te verduidelijken en verkeerde lezing te verhinderen:
Hoe lange sal onse siele
tote v : Seggen . waer sidi god nv (75v, 24-25)
- Kwakkel 2002, 106-107. [↩]
- In handschrift Wenen, ÖNB, Cod. 13.708 plaatst hij de volledige titel van een tekst gesplitst in de bovenmarge van de opening. Dit koptitelsysteem komt vaak voor in handschriften uit de Latijnse traditie, zoals dertien-eeuwse Bijbelhandschriften en codices uit de universitaire gemeenschap, maar wordt volgens Kwakkel in Middelnederlandse handschriften minder vaak aangetroffen. Het gaat hem daarbij echter om koptitels waarbij de titel van de tekst gesplitst wordt, en niet om koptitels waarbij alleen de aanduiding van een bepaald boek binnen de tekst in de bovenmarge wordt geplaatst. Tot het eerste type rekent hij ook het opschrift ‘iacob van / marlant’ in het Gentse handschrift, maar eigenlijk gaat het hier niet om een titel maar om de aanduiding van de autoriteit die in het werk aan het woord is (Kwakkel 2002, 105-106 en 105, n. 64). [↩]
- Ermens 2013, 23, n. 59. [↩]
- Merk op dat deze werkwijze efficiënter is dan de manier waarop de Tweede Partiekopiist in handschrift Wenen, ÖNB, Cod. 13.708 werkt: hier plaatst hij twee rode haaltjes. Eentje komt in het eerste vakje, tussen de ronding van de c en het eerste pootje, en eentje komt tussen het tweede en het derde pootje. [↩]
- Plaatsen waar interpunctie voorkomt zijn (niet uitputtend): 42r6, 54v27, 55v11, 55v26, 68v27, 70r18, 71r12, 72v14, 73v22, 74r19, 75v25, 91r14, 91v3, 115v9. [↩]