De kopiist maakte zoals gezegd veelvuldig gebruik van afkortingen, vermoedelijk om zijn schrijftempo op te voeren, maar ook om economischer met de bladspiegel om te springen.1) Hij bediende zich vaak van conventies die vooral uit de Latijnse kopieerpraktijk bekend zijn en veel minder vaak werden toegepast in de volkstaal (zie hierna).2 De afkortingsdichtheid is opvallend hoog in vergelijking met andere volkstalige afschriften uit deze periode, en ligt zelfs nog hoger dan in andere producten van zijn eigen hand. We kunnen dit vaststellen door een willekeurige passage uit de Derde Martijn in de Heber-Serrurecodex te vergelijken met het afschrift van die tekst in Wenen, ÖNB, Cod. 13.708. Binnen de vijftien opeenvolgende versregels van onze steekproef komen in het Weense handschrift in totaal 24 afkortingstekens voor, terwijl dit er in de Heber-Serrurecodex maar liefst 45 zijn.3 In vergelijking met de Weense codex valt verder op dat de kopiist in Heber-Serrure vaker voor een meer economische orthografie kiest, door letters weg te laten of clitische vormen te gebruiken. Zo schrijft hij ‘dinge’ in de Heber-Serrurecodex versus ‘dinghe’ in de Weense codex, ‘ontspringe’ versus ‘ontspringhe’, ‘hoger’ versus ‘hoegher’, ‘Hens’ versus ‘Hennes’ en ‘Hets’ versus ‘Het es’. Hij ging dus tot op het niveau van de orthografie uiterst spaarzaam te werk.
In de digitale editie zijn de afkortingstekens minutieus gecodeerd door gebruik te maken van gestandaardiseerde weergaves voor middeleeuwse ‘gliefen’, ontleend aan The Medieval Unicode Font Initiative (MUFI), bv. de glief met de referentie #pflour (voor pro) die met het Unicode-symbool ꝓ kan worden weergegeven. Wij volgden hierbij zo nauwgezet mogelijk de richtlijnen van de MVN-TEI-XML-standaard, ontworpen door Peter Boot en Herman Brinkman.4 Wij hebben een expliciete oplossing voorgesteld voor elke afkorting in de editie: er bestaat geen een-op-een relatie tussen afkorting en oplossing omdat de correcte oplossing vaak afhankelijk is van de exacte context waarin de afkorting wordt gebruikt. Door de hoge afkortingsdichtheid blijft de oplossing van sommige afkortingen speculatief, meestal omdat geen voluit geschreven vorm van een vergelijkbaar woord in dezelfde tekst gevonden kon worden, laat staan in de onmiddellijke nabijheid.5 Deze onzekerheid moet worden meegenomen in toekomstig onderzoek, want zij is hoe dan ook relevant voor bijvoorbeeld de dialectologische analyse van de afschriften (h’de: herde vs harde; m’: mer vs maer). Hieronder volgt een lijst van de belangrijkste afkortingstekens (met hun XML-referenties) en hun voornaamste gebruik, zoals in onze transcriptie gedocumenteerd. Wij gaan voorbij aan minder vaak voorkomende afkortingstechnieken (die vooral in de Latijnse parateksten optreden of bij specifieke woorden als gracie of jhesu). We maken een tweedeling tussen (1) afkortingen met speciaal daartoe voorziene gliefen en (2) afkortingen die steunen op het gebruik van superscripte letters.
Afzonderlijke gliefen:
- #bar (bv. leue̅): Naast de conventionele nasaalstreep (voor m en n), gebruikte de kopiist tildes ook met het oog op andere oplossingen, zoals men, ende, coninc.
- #apomod (bv. hʼte): de apostrof wordt veelvuldig gebruikt om een combinatie van klinker+r (ur, er, aer, ir, …) voor te stellen. Vooral dit afkortingsteken kan ambigu zijn (bv. mer vs maer vs meer). Soms worden sente of jesu hiermee ook afgekort tot s’ en j’.
- #etfin (bv. dꝫ): dit symbool wordt bijzonder frequent gebruikt om de bigrammen et (bv. met) en at (bv. dat) af te korten. Het gebruik van dit teken door de kopiist is nogal idiosyncratisch omdat hij het ook gebruikt in woorden als noet: de o- (die een open klinker weergeeft) en de verlengingsgrafeem –e– worden hier van elkaar gescheiden. Maar weinig kopiisten zouden de afkorting op deze manier gebruiken.2
- Een aantal idiosyncratische tekens uit de Latijnse afschrijfcultuur vragen om een vrij consistente oplossing (die overeenkomen met frequente morfemen in het Latijn): zoals #usmod voor ‘us’ (bv. dꝰ), #condes voor ‘con’ (bv. ꝯde), #pflour voor ‘pro’ (bv. ꝓper) en #pbardes voor ‘per’ (bv. sꝑt).
Superscripte letters:
- Superscripte t: wordt zowel gebruikt voor de laatste drie letters van het negatieve bijwoord niet, alsook voor het abstraherende, woordfinale suffix -eit.
- Superscripte klinkers: worden in de regel gebruikt om de bewuste letters in combinatie met een voorafgaande r– te coderen, bv. ro, ra, ri en re kunnen zo worden weergegeven met respectievelijk een superscripte o, a, i en e). Merk op dat de kopiist een open a gebruikt, die niet verward moet worden met een u. Wanneer de kopiist een ru klank wil afkorten, noteert hij een superscripte v. Wij hebben deze afkorting diplomatisch als rv weergegeven. Een superscripte u komt in het handschrift niet voor.
- In een enkel geval moet de superscripte i (in Latijnse namen of parateksten) worden weergegeven als ui (bv. Quintiliaen). De superscripte a komt ook voor als afkorting voor ua, bijvoorbeeld in mesquam op f. 111v3.
- Bijzondere vermelding verdienen de opvallende afkortingen van minne en minnen, als een m, gevolgd door respectievelijk een superscripte e of een superscripte n. Volgens Scheepsma duikt de afkorting vooral op in ‘veertiende-eeuwse Brabantse handschriften met mystiek-geestelijke inhoud’.6 Kwakkel kent een twintigtal Middelnederlandse handschriften waarin de afkorting gebruikt wordt.2
Wanneer de kopiist m’ schrijft in de betekenis van maar, hebben we dit opgelost als maer naar analogie met de uitgeschreven vorm maer die tweemaal voorkomt en de afgekorte vorm ma’ (maer). De uitgeschreven vorm mer komt niet voor. Op een aantal plaatsen staat m’ voor de enclitische vorm men er. Hier hebben we het woord opgelost als mer. Het gaat om de volgende plaatsen: 11r, r. 17, 19v, r. 24, 53r, r. 7, 105v, r. 18 en 109r, r. 26. . Op f. 40v11 is niet duidelijk welke vorm gekozen moet worden. Wij kiezen hier voor maer omdat dit de vorm is die De Vries & Verwijs op de betreffende plek in hun editie van de Spiegel historiael weergegeven (Tweede Partie, Boek I, kap LXXXVII, v. 67). Het woord se’ lossen we op als sere omdat deze vorm uitgeschreven in het handschrift het meest frequent voorkomt. De uitgeschreven vorm seer komt slechts eenmaal voor.
Vorige Pagina | Volgende Pagina
- Vgl. Hegman 1958, 36-37 die het heeft over ‘ongewoon uitgebreid verkortingssysteem’ en een opsomming van de afkortingstekens geeft. Kwakkel karakteriseert de Tweede Partiekopiist in detail (2002, p. 102-112 [↩]
- Kwakkel 2002, 103-104. [↩] [↩] [↩]
- Strofe 26 en begin strofe 27. In de Heber-Serrurecodex: f. 117r, 21-28 en f. 117v, 1 en in het Weense handschrift folio 216 in de contemporaine foliëring, kolom a, eerste vijftien regels. Om onze tellingen te verantwoorden is een diplomatische transcriptie van de Derde Martijn uit de Weense codex opgenomen in Appendix 2, zodat lezers beide afschriften (die mogelijk legger delen of van elkaar werden gekopieerd) makkelijk kunnen vergelijken. [↩]
- Beschikbaar op: https://github.com/HuygensING/mvn-xml. [↩]
- Richtlijnen Mertens 1994, §16.1. [↩]
- Scheepsma 2005, 257-262. Hier 262. [↩]