MVN Heber-Serrurecodex

2.4 Van Rooklooster naar Herne

Rond het nieuwe millennium begint het beeld van de ontstaanscontext van het handschrift te wankelen. In 1998 plaatsen Kienhorst en Kors voor het eerst uitgesproken vraagtekens bij de nooit eerder in vraag gestelde gelijkstelling van de hand uit de Heber-Serrurecodex met de hand van de boekenlijst uit Rooklooster.1 De kopiist die tot dan de naam ‘Librarius van Rooklooster’ gedragen had (geïntroduceerd door Deschamps in 1970), bleek dan toch niet verantwoordelijk voor de Middelnederlandse boekenlijst, want die schreven zij toe aan een andere scribent; zij verkozen voor de hand uit de Heber-Serrurecodex de meer neutrale naam ‘Rooklooster-kopiist’ in navolging van Biemans.2 Kwakkel merkte in zijn baanbrekende doctoraatsstudie (2002) terecht op dat het Nijmeegse onderzoekersduo opvallend snel over de verregaande literair-historische implicaties van deze de-attributie heen ging: als deze bijzonder productieve kopiist niet de befaamde librarius van Rooklooster was, wie was hij dan wel?3

In diezelfde studie hielp Erik Kwakkel het idee van een actieve groep kopiisten in Rooklooster (zoals Lievens die had voorgesteld in 1970) definitief de wereld uit: hij toonde overtuigend aan dat de meeste boeken uit Rooklooster in realiteit enkele decennia eerder waren afgeschreven in de kartuis van Herne. De ‘Rookloosterkopiist’ doopte hij om tot ‘Tweede Partiekopiist’, een noodnaam die verwijst naar zijn meest omvangrijke en bekendste afschrift, namelijk de Tweede Partie van de Spiegel historiael door Philip Utenbroeke (Wenen, ÖNB, Cod. 13.708, 33r-205v).4 De lokalisering van de kopiist in Herne is bijzonder geloofwaardig, maar kan wel enkel indirect worden beargumenteerd, omdat zijn belangrijkste medewerkers, waaronder de Necrologiumkopiist, ook in dit klooster kunnen worden geplaatst.5 Zoals gezegd worden aan de Tweede Partiekopiist op dit moment (bijdrages aan) acht volkstalige codices toegeschreven. Daarnaast bleek de kopiist actief als corrector, ook in handschriften die hij niet zelf kopieerde.6 Bovendien is één vertaling van zijn hand bekend (zie onder). Handschrift Brussel, KBR, 2905-07, dat voor De Vreese aanleiding was om de kopiist in Rooklooster te lokaliseren, behoort ook nog steeds tot zijn oeuvre. Alleen heeft Kwakkel zoals gezegd aangetoond dat het bezittersmerk waar De Vreese zijn argumentatie op baseerde níet van de hand van de Tweede Partiekopiist is en dat de productie van dat handschrift dus niet in Rooklooster gesitueerd moet worden.7 Kwakkels boek bevat verschillende, diepgravende gevalstudies die ons inzicht in de werkwijze van de kopiist aanzienlijk hebben verrijkt.

Wat betreft de lokalisering in Herne is ook het proefschrift van Katty de Bundel (2009) vermeldenswaardig. Zij zette het attributie-onderzoek van De Bruin voort, voornamelijk op basis van zeldzame woorden (de zogenaamde copia verborum-techniek).8  Centraal stond de afbakening van het controversiële oeuvre van de Bijbelvertaler van 1360, die men geregeld heeft willen identificeren met Petrus Naghel († 1 mei 1395), een van de bij naam gekende priores van Herne. De Bundel bouwde verder op Kwakkel, die op onverwachte wijze had kunnen aantonen dat de Tweede Partiekopiist niet alleen als scribent en corrector is opgetreden, maar tenminste ook één tekst zelfstandig heeft vertaald.9 De ‘jongere aangroei’ van Cod. 13.708 bevat namelijk een vertaling van zijn hand: de katernstructuur van deze productie-eenheid verraadt dat de kopiist hoogstwaarschijnlijk zonder kladversie en dus meteen ‘in het net’ heeft gewerkt.10 Omdat mogelijk ook andere teksten aan deze vertaler kunnen toegeschreven worden, vraagt De Bundel zich af of er, buiten de Bijbelvertaler, niet nog meer vertalers in het Hernse translatorium actief zijn geweest, waaronder dus ten minste de kopiist van de Heber-Serrurecodex.11

  1. Kienhorst & Kors 1998, 8. []
  2. Biemans 1997, 116. []
  3. Kwakkel 2002, 18. []
  4. Kwakkel 2002, 24. []
  5. Kwakkel 2002, 55-86. Er is een namenlijst is overgeleverd van inwoners van de kartuis omstreeks 1390: het is erg aannemelijk dat de Tweede Partiekopiist figureert temidden de namen van de monniken die daar zijn opgetekend (niet de lekenbroeders, want hij kende Latijn). []
  6. Kwakkel 2002, 45-46. []
  7. Kwakkel 2002, 20-21; 45-46 (i.h.b. n. 134). []
  8. Zie De Bundel 2009, 83ff. []
  9. Kwakkel 2002, 97-100. []
  10. Een aardig historisch toeval is trouwens dat de vertaling in kwestie, van het zevende hoofdstuk van Zerbolt van Zutphens Super modo vivendi, handelt over boeken die in de volkstaal mogen worden gelezen. []
  11. De Bundel 2009, 460. Zij werpt expliciet de vraag op of we de Tweede Partiekopiist mogen identificeren met Jacobus Naghel, de broer van Petrus Naghel. Vgl. met Coun (2014), die opmerkt dat de meeste argumenten voor het bijbelvertalerschap van Petrus ook van toepassing zijn op diens broer Jacobus. Belangrijk voor de argumenten inzake de Petrus Naghel-attributie zijn de stukken in Kors 2007. Zie ook Claassens & De Bundel 2011. De Tweede Partiekopiist is zeker niet Petrus Naghel, want die overleed in 1395, terwijl er van de Tweede Partiekopiist nog afschriften in 1402 zijn gedateerd (met name de jongere aangroei in Wenen). Jacobus Naghel, Petrus’ broer en eveneens monnik in de kartuis, blijft wel een kandidaat voor de identificatie als de Tweede Partiekopiist. []