MVN Heber-Serrurecodex

3.1 Materiaal en katernopbouw

Voor de productie van het handschrift heeft de kopiist gebruikgemaakt van perkament van slechte kwaliteit. Het perkament is zeer ongelijkmatig van dikte; sommige bladen zijn dik en verhoornd, andere juist dun en soms zelfs doorzichtig. Daarnaast komen er gaatjes voor en heeft de kopiist op veel plaatsen scheuren dichtgenaaid, gaatjes dichtgeplakt of twee stukken perkament verbonden om één blad te vormen. Ook maakt hij gebruik van koppelbladen (samengevoegde bladen die een dubbelblad vormen) en enkelbladen, soms van een kleiner formaat dan de andere bladen. Uit de ronde uitsparingen aan de randen van bladen blijkt dat hij gebruik maakte van restperkament. (De uitsparingen markeren de plek waar de hals- en liesgaten van het beest zich bevonden.) Bijgevolg zijn de bladdimensies relatief klein. Gemiddeld is de afmeting van de bladen 150mm x 107mm. Folio 3 en folio 60 zijn kleiner van formaat, respectievelijk 52x107mm en 77×107 mm.1 De marges zijn in het hele handschrift bijgesneden, waarbij een deel van de tekst in de marge verloren is gegaan (bijv. op f. 22v).

De bladen zijn voorzien van een moderne potloodfoliëring (1-134), waarbij nummer 112 twee keer voorkomt (112 en 112bis). Na folio 6 zijn twee bladen grotendeels uitgescheurd, met aanzienlijk tekstverlies tot gevolg. In de editie is wat rest van deze folio’s genummerd als 6a en 6b. Het laatste blad van de codex, folio 134, is afgescheurd en nog slechts een halve pagina breed. Het blad is alleen aan de rectozijde gelinieerd en bevat op de eerste regel enkele onleesbare woorden in een kleine cursieve hand. Oorspronkelijk telde het handschrift dus in totaal minimaal 137 folia. Op het laatste tekstblad (f. 133r) komt een contemporaine foliëring voor die is aangebracht in Rooklooster (CXXIX).2 Het is onduidelijk hoe deze middeleeuwse gebruiker tot een aantal van 129 folio’s kwam. Voorin de codex komt een blanco dekblad voor dat met potlood het nummer 0 gekregen heeft (x4 in de editie). Niet genummerd zijn een dekblad voorin de codex en een dekblad aan het eind van de codex (x3 en x5 in de editie). Tussen fol. 128v en 129r is een kim zichtbaar die tot het dekblad behoort. Op de rectozijde van deze kim is een Middelnederlandse zin leesbaar: ‘Wie de duuele uerwinnen wilt hi moet’. Meer informatie over de dekbladen volgt in de sectie ‘Band’.

Er bestaat in het handschrift een hechte relatie tussen de omvang van teksten en de opbouw van katernen. De kopiist bouwt zijn handschrift op uit quinionen, maar kiest voor een andere omvang wanneer hij het eind van een tekst nadert of om een tekst toe te voegen aan de teksten die hij al gekopieerd heeft. In het handschrift kunnen vijf codicologische eenheden onderscheiden worden, die soms in meerdere fasen ontstaan zijn. De codicologische eenheden vertonen dezelfde formele eigenschappen, wat erop wijst dat ze van meet af aan bestemd waren om samengevoegd te worden. Het zijn monogenetische eenheden, oftewel aanwassen die door dezelfde afschrijver gerealiseerd zijn. Gezien de grote verschillen in onder andere ductus en inktkleur is het mogelijk dat de eenheden met tussenpozen ontstaan zijn en enige tijd los gebruikt werden, voordat ze in een band werden samengebonden. Afwijkende verkleuring aan het eind van productie-eenheden is echter niet vast te stellen.3 De structuurformule zoals die hieronder is weergegeven volgt de huidige opbouw van de codex.4 De bouw van de eerste katern is onzeker. Daarom is hier in de structuurformule een vraagteken opgenomen. Wij volgen hier het vermoeden van Kwakkel dat het om een dubbelblad met een toegevoegd enkelblad gaat.

Tabel 2: De huidige opbouw van de codex in codicologische eenheden, de structuurformule per codicologische eenheid en de huidige omvang van de eenheden.
Eenheid Folia Opbouw Omvang in folia
I 1-60 1I+1? (3) + 2v-2 (11) + 3-4v (31) + 5IV (39) + 6v (49) + 7V+1 (60) 60
Iia 61-78 8V (70) + 9III+2 (78) 18
III 79-96 10IV (86) + 11V (96) 18
IV 97-101 12II+1 (101) 5
Iib 102-128 13V+2 (112) +14V (122) + 15III (128) 27
V 129-134 16II+1 (134) 6

Schematisch kunnen we de samenstelling van het handschrift als volgt weergeven:

Figuur 1: schematische weergave van codicologische eenheden in handschrift Gent, UB, 1374. Een stippellijn geeft aan dat de oorspronkelijke katernstructuur hier onderbroken is en een kartellijn geeft aan dat de tekst hier plotseling afbreekt.

In het hiernavolgende bespreken we allereerst de formele eigenschappen van de codex: het voorkomen van custoden, de opmaak, de tekstgeleding en de rubricatie. Deze beschrijving levert gegevens op die ons daarna zal helpen bij het reconstrueren van de ontstaansgeschiedenis van de codex. In de paragraaf ‘Genese van het handschrift’ gaan we in op de verschillende fasen die binnen de productie-eenheden onderscheiden kunnen worden.

  1. Hegman 1958, 35. []
  2. Kwakkel 2002, 243. []
  3. Op grond hiervan vindt Kwakkel (2002, 242) het niet waarschijnlijk dat de eenheden los gebruikt zijn. []
  4. De onderstaande indeling in codicologische eenheden wijkt enigszins af van de indeling van Reynaert 1996a, Biemans 1997 en Kwakkel 2002 (zie ‘Geschiedenis van het onderzoek’ hierboven). []